a‧no‧ma‧'lie, meervoud anomalieën; anoomalia = [Grieks]
oneffenheid, afwijking
In de sterrenkunde wordt anomalie gebruikt voor verschillende hoeken
die van belang zijn voor het berekenen van de positie van
hemellichamen in hun banen. Hieronder worden de verschillende
anomalieën uitgelegd voor de baan van de Aarde om de Zon (of
eigenlijk: van de Aarde om het barycentrum van het Zonnestelsel, maar
dat is bijna hetzelfde), maar ze gelden ook voor banen van andere
hemellichamen.
- De ware anomalie is de hoek (gezien vanaf de Zon) tussen de
richting naar de Aarde en de richting naar het perihelium van de
aardbaan. Als de ware anomalie gelijk is aan 0 graden, dan is de
Aarde het dichtste bij de Zon (ofwel: in het perihelium). Als de ware
anomalie gelijk is aan 180 graden, dan is de Aarde het verste van de
Zon (in het aphelium).
- De middelbare anomalie is wat de ware anomalie zou zijn als de
Aarde met constante snelheid in een perfecte cirkelbaan (met de
excentriciteit gelijk aan nul) in dezelfde tijd rond de Zon ging. Net
als voor de ware anomalie is de middelbare anomalie gelijk aan 0 in
het perihelium, en gelijk aan 180 graden in het aphelium, maar voor
andere punten in de aardbaan zijn de ware en middelbare anomalieën
niet gelijk aan elkaar. De middelbare anomalie wordt vaak gebruikt
als een van de baanelementen.
- De excentrische anomalie is een hoek die verbonden is met
zowel de middelbare als de ware anomalie. Deze hoek kom je tegen als
je de Vergelijking van Kepler oplost om de ware anomalie uit de
middelbare anomalie te berekenen.